Op vrijdag 11 november 2019 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de Staat zich moet inspanen om 56 Nederlandse kinderen uit Noord-Syrië terug te halen.

De uitspraak kwam in een kort geding dat tegen de Nederlandse Staat werd aangespannen door de 23 moeders van deze kinderen, die op 1 november 2019 diende op de rechtbank Den Haag. De betrokkenen verblijven momenteel in twee kampen in Noord-Syrië waar zij leven onder zeer moeilijke omstandigheden. Zij verzochten de voorzieningenrechter hun repatriëring te gelasten op zo kort mogelijke termijn. Zij stelden kort gezegd dat de Nederlandse Staat een zorgplicht heeft en op grond van internationale verdragen gehouden is de kinderen en hun moeders terug te halen. Met name ten aanzien van de kinderen heeft de Staat een grote verantwoordelijkheid.

In zijn vonnis heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de Staat zich moet inspannen de kinderen terug te halen. De Staat heeft volgens het vonnis onzorgvuldig gehandeld door zich daar niet actief voor in te zetten. De kinderen verblijven immers in erbarmelijke en levensbedreigende omstandigheden in opvangkampen, hetgeen volgens de voorzieningenrechter kan leiden tot ernstige ontwikkelingsschade. De kinderen zijn slachtoffer van de handelingen van hun ouders en mogen daar niet verantwoordelijk voor worden gehouden. Hoe ernstig de gedragingen van hun ouders ook zijn.

Ten aanzien van de moeders oordeelde de voorzieningenrechter dat de Staat geen plicht heeft hen te repatriëren, omdat zij zelf zijn afgereisd naar de regio waar zij zich hebben aangesloten bij een terroristische organisatie die zich schuldig maakt aan ernstige misdaden.

De voorzieningenrechter overweegt evenwel dat indien de Koerdische autoriteiten de kinderen niet zonder hun moeders laten uitreizen, ook de moeders door Nederland teruggehaald moeten worden, om zo de kinderen te beschermen. De moeders worden in dat geval in Nederland direct vastgezet en door het Openbaar Ministerie vervolgd.

De voorzieningenrechter heeft uitdrukkelijk overwogen dat de Staat een inspanningsverplichting heeft waaraan de Staat binnen twee weken moet voldoen. Dat houdt in dat de Staat alles moet doen om de kinderen terug te halen, maar dat de rechter niet kan oordelen over hoe de Staat dit dient te doen en over of het gewenste resultaat is behaald. De situatie ter plaatse is immers zo complex dat het mogelijk is dat de kinderen niet kunnen terugreizen, bijvoorbeeld omdat het te onveilig is. De rechter laat hier dus veel ruimte over aan de Staat. De rechter heeft daarbij wel expliciet aangegeven dat de Staat een mogelijk aanbod van de Amerikanen zal moeten benutten.

De Staat heeft aangegeven het niet eens te zijn met de uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter. Ook de eiseressen stellen hoger beroep in tegen het vonnis voor zoverre het betrekking heeft op de beslissing van de voorzieningenrechter dat de vrouwen geen zelfstandig recht op repatriëring hebben. Vanwege de spoedeisendheid van de belangen vindt de behandeling van het hoger beroep zeer snel plaats. De zitting zal worden gehouden op vrijdag 22 november 2019 in Den Haag.

De vrouwen en kinderen worden bijgestaan door advocaten van vijf verschillende advocatenkantoren: André Seebregts van Seebregts en Saey Advocaten, Tom de Boer en Tamara Buruma van Prakken d’Oliveira Human Rights Lawyers, Elpiniki Kolokatsi van Kolokatsi Advocaten, Bart Nooitgedagt van De Roos en Pen Advocaten en Jeffrey Jordan van Jordan Law.

Zie ook:

Eerdere berichten

Deel dit bericht via

Heeft u een vraag?

Lees in onze privacy verklaring hoe wij omgaan met uw persoonlijke gegevens.